De grote crises van de Koude Oorlog, zoals de Berlijnse Blokkade (1948), de opstand in de DDR (1953), de opstand in Hongarije (1956), de Berlijncrisis en de Muur (1958-1961), de Praagse Lente (1968), de troebelen in Polen en natuurlijk de lange crisis van de jaren tachtig, lijken op het eerste gezicht een gevolg van het conflict tussen Oost en West. Maar dat is onjuist. Ze waren vrijwel allemaal het gevolg van diepe existentiële problemen in het Sovjetrijk. Door het uitblijven van economische successen en het geringe politieke draagvlak ontbrak het de communistische regimes in het Oostblok aan legitimatie bij de bevolking. De gewelddadige manier waarop de Sovjet-Unie deze crises aanpakte was dan ook geen teken van sterkte, maar van structurele zwakte. Maar zolang de Sovjet-Unie bereid was én in staat was om veel geweld te gebruiken om ze op te lossen, kon het imperium voortbestaan. In de loop van de jaren tachtig verloor zij deze kracht en ging ten onder.
In de colleges komen deze crises aan de orde, maar ook de vraag waarom het Westen bang was voor de Sovjet-Unie en natuurlijk waarom de ondergang zolang duurde en uiteindelijk toch nog onverwacht kwam.
Programma
maandag 13 maart
11.00-13.00 uur het ontstaan van de koude oorlog, 1945-1949
13.00-14.00 uur gezamenlijke lunch
14.00-16.00 uur de crisis van de jaren vijftig tot en met de bouw van de Muur in 1961
dinsdag 14 maart
10.00-12.00 uur hervormingen en mislukkingen, 1961-1979
12.00-13.00 uur gezamenlijke lunch
13.00-15.00 uur de lange crisis van de jaren tachtig en de implosie van het Sovjetimperium