Rond de oerknal en het uitdijende heelal bestaan heel wat misvattingen. Die worden allereerst veroorzaakt door een te letterlijke opvatting van de – in feite – onjuiste term ‘oerknal’. Deze term suggereert ook dat het heelal een centrum heeft, wat niet het geval is. Uit de oerknal volgt wel dat het heelal een begin heeft gehad, 13,8 miljard jaar geleden, wat weer leidt tot de niet te vermijden vraag wat er dan vóór de oerknal was. Ook de vermeende oneindigheid van het heelal tart ons voorstellingsvermogen, en een (eventuele) grens aan het heelal evenzeer. Want als het heelal een grens heeft, wat bevindt zich daar dan achter? Hoe dan ook, we kunnen toch altijd maar een deel van het heelal overzien. Want uit de eindige leeftijd van het heelal volgt dat sindsdien een lichtstraal slechts een eindige afstand heeft kunnen overbruggen. En tegen onze intuïtie in, bestaat er niets waarin het heelal uitdijt.
Lichtstralen in het heelal bewegen door een versneld uitdijende ruimte, wat leidt tot verschijnselen die regelrecht tegen onze intuïtie ingaan en zelfs in strijd lijken met de logica en de relativiteitstheorie. Desondanks kan het heelal met een grotere snelheid dan het licht uitdijen en zien we sterrenstelsels die zich met meet dan de lichtsnelheid van ons verwijderen. Ook is het helemaal niet gek dat de verst verwijderde objecten in het 13,8 miljard jaar oude heelal zich op een afstand van ongeveer 46 miljard lichtjaar bevinden, terwijl een lichtstraal sinds de geboorte van het heelal toch echt geen grotere afstand dan 13,8 miljard lichtjaar heeft kunnen overbruggen. En als het heelal uitdijt, moeten wij, die deel uitmaken van dat heelal, toch ook uitdijen? En als alles uitdijt, worden ook onze meetlatten groter. Hoe kunnen we dan vaststellen dat het heelal inderdaad expandeert?
Voordat deze vraagstukken in de cursus aan bod komen, kijken we eerst naar wat we precies bedoelen met het uitdijen van het heelal en naar de waarnemingen die daarop wijzen.