Van heidense godsvrees voor vele goden naar de christelijke onderwerping aan een almachtige God
Religie is fundamenteel anders dan geloof. In de antieke religie geeft de mens aan de goden wat hun toekomt om hun toorn te vermijden, in de vorm van offers en andere rituelen. Er is letterlijk sprake van godsvrees. Als de mens zijn plicht doet, zijn de goden verplicht de hunne te doen volgens het principe: Ik geef opdat gij geeft’’ (do u des). De talrijke goden zijn niet almachtig. Volgens de mythen bestelen ze elkaar en plegen echtbreuk; bewakers van de moraal zijn ze dus niet. Via orakels en magie (zwart en wit) proberen mensen de wil van de goden te weten te komen en te beïnvloeden.
In de loop van de vele eeuwen die de oudheid beslaat, ontstaan nieuwe relaties tussen mens en god(en): men laat zich inwijden in genootschappen die de Waarheid pretenderen te bieden, één god centraal stellen en een beter of zelfs eeuwig bestaan na de dood beloven. Het christendom vormt in alle opzichten de climax van deze evolutie. De ene God van de christenen is almachtig en buiten het geloof in Hem en zijn Kerk is er geen heil te vinden.
De collegereeks wordt opgehangen aan het rijke beeldmateriaal van de antieke godsdienstige praktijken: godenbeelden, tempels, wijgeschenken (ex-voto’s), vervloekingstabletten, catacomben, kerken, kruisen, afbeeldingen van martelaars en andere heiligen